Een tevreden grijns bedekte Caleb’s gezicht. Hij had zijn handen zorgeloos tegen zijn achterhoofd aan gedrukt, terwijl zijn ellebogen naar beide zijkanten uit staken. Zijn pokémon, Shura, volgde hem door van boom naar boom te springen. “Zeg, Shura…” begon Caleb. Vanuit zijn ooghoeken keek hij naar rechts, de plek waar hij zijn Pokémon verwachtte. Zijn blik vonden de zachtjes schitterende ogen van zijn Sneasel. Hij gaf een klein knikje met zijn hoofd opzij, als teken dat ze tevoorschijn moest komen. Het voelde altijd zo vreemd als hij het persoon waar hij tegen praatte niet kon zien. Alsof hij tegen zichzelf praatte. Zo zag het er in ieder geval uit voor anderen als ze het zouden zien. “Snea…” hoorde hij zijn pokémon zeggen, voordat deze begeleid door een zacht geritsel de boom uit sprong. Caleb gaf een vrolijke knik naar zijn pokémon. “Denk jij… dat we ze hier zullen kunnen vinden?” vroeg hij twijfelend. Shura maakte een schouderophalende beweging. Nee, natuurlijk wist ze dat niet. Hoe was het ook mogelijk? Als hij zeker had geweten dat ze zijn ouders in deze regio zouden vinden, was hij er al veel eerder naartoe getrokken. En hij zou ze dan niet met rust laten, tot ze hadden verteld waarom ze hem achter hadden gelaten. Caleb knikte. “Oké dan. We gaan weer verder.”
Caleb stopte zijn handen in zijn zakken. Als het winter zou zijn, zou hij iets met lange mouwen moeten aantrekken. Het was dan veel te koud om nog zo rond te lopen. Nee, daar wilde hij vandaag nog niet aan denken. Vandaag scheen de zon nog, en werd de lucht nog steeds gevuld met een hoopvolle warmte. Zijn trieste op de grond gerichte blik, viel op een duidelijk spoor van voetstappen. Geen schoen afdrukken, maar poot afdrukken. Hij bukte, en liet zijn hand over een van de afdrukken heen glijden. De voetafdrukken zagen er nog redelijk vers uit, vond hij. “Wat zeg jij, Shura?” vroeg hij, “zullen we het spoor volgen?” Hij grijnsde op een kinderlijke manier naar zijn pokémon. Spoorzoeken was een van de dingen die hij altijd al leuk had gevonden, van kinds af aan al. Natuurlijk was hij niet de allerbeste spoorzoeker die er bestond, maar hij durfde in ieder geval van zichzelf te zeggen dat hij zonder enig probleem een spoor als deze kon volgen. “Sneasel, snea,” hoorde hij Shura zeggen, wat hij duidelijk als een ‘ja’ verstond.
Voorzichtig kwam Caleb weer overeind. Hoe helder het spoor ook was, hij zou het niet willen verpesten door er op te gaan staan. Pootafdrukken zagen er meestal een stuk mooier uit als zijn schoen afdrukken. Shura liep voor hem uit, zoals ze vroeger ook altijd deden. Meestal hielden ze dan een wedstrijd wie de maker van de voetstappen het eerste zag, en wie het langste het spoor wist te volgen. Deze wedstrijden waren nog wel wat het spoorzoeken het leukste maken. De adrenaline die door zijn aderen stroomde als hij een pokémon had gevonden, en dat ze elkaar konden uitlachen als het de verkeerde was geweest. Ja, dat zou altijd een van zijn hobby’s blijven. Tenminste, dat hoopte hij. Hij hield zijn blik strak op het spoor gericht, slechts vaagjes beseffend waar hij naartoe liep.
Sora
Aantal berichten : 21 Leeftijd : 28 Woonplaats : Lilycove City Registration date : 09-08-10
Van tijd tot tijd sprong Pachirisu van rots naar rots alleen om haar Teamgenoot Ledyba uit de lucht te kunnen klauwen. De elektrische eekhoorn snoof geïrriteerd, ''Pachi,'' en opnieuw probeerde hij Ledyba uit de lucht te krijgen. Het begon allemaal een kwartier geleden, Pachirisu kreeg honger en had al snel een appelboom gezien waar Ledyba langsvloog. Nog net voordat Pachirisu haar Teamgenoot iets wilde vragen gebruikte Ledyba een lichte Comeet Slag om de appels naar beneden te krijgen, waarbij er één daarvan op Pachirisu's hoofd viel. Dat was één ding dat Pachirisu niet leuk vond en hij begon Ledyba aan te vallen en er kwam maar geen einde aan.
Sora Longes zuchtte en haalde een hand door haar lange haren heen. Haar Pachirisu had echt teveel energie afventoe en nu was ze twee van haar Pokémon kwijt geraakt tijdens lunchtijd. Het enigste wat Sora zocht, net als Pachirisu, waren een paar smakelijke appels. Maar toen Sora eenmaal aankwam zag ze wat er gebeurde met Pachirisu die geraakt werd door een appel die door Ledyba's Comeetslag uit de boom viel. Sora begon bleek te worden toen Pachirisu besloten had om zijn eigen Teamgenoot aan te vallen. ''Stop dat nu meteen, jullie twee!'' Riep Sora, maar het bleek niet tot hun door te dringen en haar andere Pokémon, Gabite, was weg aan het kauwen op Oran Bessen. Ze sloeg zachtjes met haar hand tegen haar voorhoofd aan, maar toen ze haar ogen opende waren Ledyba en Pachirisu verdwenen en Gabite stond rustig aan haar zijde met een 'Wat een idioote Teamgenoten heb ik' blik voor zich uit te staren. Opnieuw zuchtte Sora, ze wilde niet dat dit gebeurde. ''Gabite, laten we ze nu maar gaan zoeken!'' Nadat ze dat had gezegt rende ze de kant op waar ze haar Pokémon het laatste gezien had. Gabite sprong van de ene rots naar de andere rots om steeds iets beter in de verte te kunnen zien, maar zijn Teamgenoten waren nu wel echt te ver gegaan, ze hadden teveel energie. Het enigste wat hij zag echter waren twee gedaantes die langzaam zichtbaarder werden.
Caleb
Aantal berichten : 22 Registration date : 08-11-10
“Snease!” riep Shura, met haar scherpe klauw wijzend naar een het bosje waar de voetsporen naartoe leidden. “Zit de pokémon daar?” vroeg Caleb op een zachte fluister toon. Shura knikte, en wuifde tweemaal met haar klauw, als teken dat zij voorop zouden gaan. Het persoon met de klauwen voorop; je kon nooit weten of de maker van de sporen agressief was. Behoedzaam duwde Shura de struiken opzij, zodat Caleb de slapende pokémon kon zien die de voetsporen had gemaakt. Een geïrriteerd kijkende Raticate keek vanuit de opening in de struiken naar Caleb en Shura. Als er blikken bestonden die konden doden, dan was dit er een van. Shura keek vanuit haar ooghoeken achteruit naar Caleb, wachtend op een bevel. Caleb grijnsde alleen maar. “Laat ‘m maar zien waar we van zijn gemaakt, Shura!” De Raticate sprong met opengesperde kaken naar voren, met de bedoeling om Shura te raken met een Hyper Fang. “Blokkeer de aanval, Shura!” riep Caleb. Dat was het handige van twee klauwen die je als handen kon gebruiken; je kon dit soort aanvallen blokkeren. Shura haakte haar klauwen vast aan de binnenkant van de Raticate’s wangen. Voorzichtig, om hem geen overbodige verwondingen in zijn bek te geven. Shura trok haar twee benen omhoog, en gaf de Raticate een krachtige trap tussen zijn ogen, op tijd loslatend, waardoor beide van elkaar af vlogen.
“Gebruik je Quick Attack, Sneasel!” beval Caleb. Alleen in dit soort gevallen gaf hij commando’s. Vaak wist Shura zelf ook wel welke aanval het handigste was om te gebruiken. Alleen was dit meer het geval wanneer Shura dichtbij de tegenstander was. Hoe verder ze van elkaar verwijderd waren, hoe meer hulp ze nodig had. Ze was nu eenmaal beter in korte afstand gevechten. Ze zette zich van de grond af, en stoof op de Raticate af. Een korte witte straal achtervolgde haar. De Raticate was hier echte op voorbereid, en had een ander plan. De Raticate gebruikte Sucker Punch, was daardoor sneller, en wist Shura te raken voordat ze haar eigen aanval compleet had kunnen uitvoeren. Door een snelle sprong naar achteren maakte ze een kleine meter ruimte tussen haar en haar tegenstander, wetend dat het te gevaarlijk was om zo dicht bij hem te blijven staan. Vervolgens sprong ze weer naar voren, met haar klauw naar achteren getrokken, en haalde ze uit naar zijn kop met een Slash aanval. De Raticate liet een kreet van pijn horen, en wankelde achteruit. Shura liep ook achteruit, net als de Raticate. De Raticate liep weg, had het gevecht opgegeven. Het zou oneervol zijn om hem nu in zijn rug aan te vallen.
Caleb stak zijn duim op naar zijn pokémon. “Klasse,” zei hij alleen maar. Shura knikte, en schonk hem iets wat nog het meeste op een glimlach leek. Hij was blij dat Shura niet de gewoonte had om achter vijanden aan te gaan die zich al over hadden gegeven. Het zou simpelweg laf zijn om de tegenstander nog meer schade aan te doen, als hij zelf al had beslist dat hij had verloren. Beseffend dat ze een heel stuk van het pad waren afgedwaald, keek Caleb vragend om zich heen. Waar waren ze eigenlijk beland? “Shura? Zou je in de boom kunnen klimmen om te kijken welke kant het pad op is?” vroeg hij. Shura knikte, en sjokte traag naar de boom toe. Klimmen was makkelijk als je twee klauwen had waarmee je jezelf in de boom vast kon zetten. Met al het gemak van de wereld klom ze omhoog, haar ogen zoekend naar het pad waar ze zonet nog op hadden gelopen. Geen pad. Wel iets wat op een ander mens leek. Ze sprong weer uit de boom, en landde naast Caleb. “Sneasel, snea,” zei ze, wijzend in de richting waar ze het mens had gezien. Caleb volgde de richting van de klauw, om tot de ontdekking te komen dat er iemand liep. Nee, het persoon was niet alleen. Ze had iemand bij zich, alleen kon hij niet zien wie of wat het was.